In 1968 was ik tien.
Het schooljaar was net begonnen en wij kinderen hadden geen idee wat er in de wereld gebeurde.
Ja, Ernest Claes, de schrijver van ‘De Witte' was net gestorven, hij was al wel 83, dat hadden we op school gehoord. In mei van dat jaar kwamen in Parijs, Berlijn, Brussel en Leuven studenten op straat en Eddy Merckx won in juni de ronde van Italië. Martin Luther King werd in Memphis vermoord en Cliff Richard zijn 'Congratulations' schoot als een pijl naar nummer 1 in de hitparades.
Het 4de leerjaar was juist gestart en onze wereld speelde zich af rond het kerkske van den Elsdonk en een beetje verder. We liepen met korte broek en bij regenachtige dagen ook met caoutchouc botten.
In de school was de korte broek een onderdeel van het uniform. Bruine broek en wit uniformhemd met das, de meisjes van het nabijgelegen Familia Instituut droegen dezelfde outfit, maar de broek werd hier vervangen door een rok. Je kon ze van ver zien aankomen de jongens en meisjes van de Familia scholen. Wij heten toen al 'Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes college voorbereidende afdeling' wat een hele mond vol was, maar de meesten onder ons zeiden gewoon 'Familia’, dat was makkelijker. Jongens en meisjes hadden toen nog aparte scholen, gemengd onderwijs was nog niet aan de orde, dat begon pas in de jaren 70. Wij vonden dat niet erg en hadden geen behoefte aan vrouwen in de klas. We speelden ook spelletjes die meisjes maar niets vonden, dachten we.
Bikkelen bijvoorbeeld.
Dat spel bestond uit een aantal metalen klompjes die je met een handige beweging moest omhooggooien waarna je ze terug moest opvangen.
Het spel vergde wel enige bedrevenheid en soms maakten we onze eigen regels.
Ik was daar erg goed in … in het maken van eigen regels.
Ook knikkeren was bijzonder populair.
Knikkers waren kleine doorschijnende glazen bolletjes waar meestal een kleurpatroon in verwerkt zat. Je moest, om de beurt, te beginnen van een afstand, een knikker (al rollend over de grond) in een kuiltje mikken, je tegenstanders moesten dan de knikker proberen te raken, zodat die verder van het doel kwam te liggen. Het was zowat een kruising tussen golf en het Franse 'Jeu de Boules' maar dan in miniatuur. Sommige knikkers hadden bepaalde waardes. Een 'beenhouwer' bijvoorbeeld was helemaal niet doorschijnend maar melkwit met rode vlekken. Die was heel wat waard en een begeerd object bij de geoefende knikkeraar.
Populair was ook ‘Tikkertje’, een stom spel waarbij je je tegenspeler moest aantikken en dan weer snel weglopen al roepend: 'Gij zijt er aan!’, 'gij zijt er aan!’. De bedoeling was je niet 'eraan' te laten maken. Je moest dus snel zijn en strategisch, wat me niet altijd lukte. Of 'Haasje Over' waarbij je over je gebogen kameraden moest springen, de handen afstotend op hun rug. Zeg nu zelf, welk meisje zou hier het plezier van inzien?
Voetballen deden we ook. Pelé en Eusébio waren onze grote helden en tijdens onze roemrijke matchen waanden we ons soms als één van hen, zeker na een spectaculair schot op het doel.
Ikzelf stond meestal in de goal, niet omdat ik zo een goede keeper was maar eerder omdat ik niet zo snel was en meestal geen zin had om constant van de ene kant van het terrein naar de andere kant te hollen. Voetballen deden we overigens niet op de speelplaats, dat mocht niet want de kans dat er bij een enthousiast schot een ruit sneuvelde was meer dan reëel. Voor onze matchen trokken we naar de overkant van de Prins Boudewijnlaan. Daar lagen de terreinen van de CBA. De Club van 'de Bank Van Antwerpen'. Het was een tijd dat bedrijven nog fel investeerden in personeelswerking, dit om de sfeer en samenwerking onder de collega's te bevorderen. Helaas is dit nu een verdwenen gebruik en vaak vervangen door eenmalige jaarlijkse verplichte teambuilding, als die er al is. Het voetbalveld van de CBA lag er onberispelijk bij en wij zouden het niet wagen daar ooit een schot naar het doel te richten of een snelle dribbel te lanceren. Nee, onze grasmat was achter de houten tribune gelegen, een klein oefenveldje maar in onze verbeelding de ‘Pelouse’ van het EK in Italië.
Op school waren verschillende disciplines die vandaag de dag de jeugdige studenten weinig zouden zeggen. Er werden punten gegeven op orde en vlijt en je had vakken als werkelijkheidsonderricht, WO, waar je maatschappelijke zaken kreeg onderwezen. Wanneer je echt je best deed, kreeg je een 'Erekaart'. Je werd dan naar voor geroepen en kreeg, na een kleine ceremonie waarin de leraar in korte bewoordingen jouw bijzondere prestaties in de verf zette, een geelkleurig kaartje waarop in gouden letters 'Erekaart' stond. Ikzelf was het best in opstel en ook geschiedenis kon me wel boeien.
Vaak moesten we onze schriften illustreren met kleurige prenten van Artis-Historia. Die kon je verkrijgen door punten te verzamelen die vaak op menig huishoudproduct te vinden waren.
Het waren veelal illustraties uit de reeks ‘'s Lands Glorie’ waarop een heleboel bekende personen uit het verleden stonden afgebeeld. Clovis en Clothilde, Julius Caesar en Ambiorix, de koning der Eburonen die met ontbloot bovenlijf en een bijl in de hand klaarstond om de Romeinen te verslaan.
Hij leek zowat op Asterix, maar dan veel groter. Soms waren de prenten al eens wat bloederig zoals die van de Guldensporenslag waar afgehakte hoofden van Franse soldaten in het gras lagen terwijl een woeste Klauwaard zijn 'Goedendag' in het rond zwierde.
Het leek mij een vreselijke tijd en ik was blij dat ik leefde in 1968 en niet in 1302.
Wat ik ook plezant vond waren de lessen muziek.
Ik had nogal een goede zangstem en er werd veel gezongen in de jongensschool. Bij de meisjes hadden ze een echt koor, 'De Krekeltjes' onder leiding van juffrouw Poppe. De jongens hadden geen koor maar toch wel talenten. We mochten in mei de communievieringen opluisteren. Ik had het geluk de voorzang te mogen doen. Het lied was wel in het Latijn en heette: 'Panis Angelicus'. Het begon met de gewijde woorden: 'Panis Angelicus, Fit Panis Hominum' wat zoveel betekende als: Brood van de engelen, wordt het brood van mensen. (???)
Ik vond dat een rare tekst. 'She loves you, yeah, yeah, yeah' was geen hoogwaardig literair meesterwerk, maar volgens mij bakten die vroegere componisten er toch ook niet veel van.
Vrijdag de 13de was volgens een oude volkswijsheid een ongeluksdag en dat zouden we geweten hebben bij ons in Edegem in september 1968. Zo rond de middag hoorden we sirenes loeien en vanuit de wijk Molenveld verscheen een zwarte rookwolk en een geur van verbrande plastiek prikkelde onze neus. Onverwachts ging de schoolbel en werden we in zeven haasten naar onze klaslokalen gestuurd. Daar vernamen we dat er brand was uitgebroken in 'den depot van de GB' aan de Drie Eikenstraat. De brand was ontstaan in de speelgoedafdeling wat wij als kinderen verschrikkelijk vonden. Veel erger was natuurlijk dat er ook doden en gewonden waren gevallen.
Dat wisten we toen nog niet, gelukkig, want hoewel we al 10 jaar waren hadden we toch nog een klein hartje. 's Avonds op het nieuws werd lang stilgestaan bij de grootste ramp die Edegem ooit was overkomen.
Een paar dagen later ben ik eens gaan kijken samen met mijn vader. Mijn vader was toch wel nieuwsgierig en ik ook. We reden er met onze Citroën Ami 6 langzaam voorbij, maar konden niet veel zien daar alles was afgespannen met politielinten. Hier en daar zagen we wel een zwart geblakerd raam maar de agent ter plaatse, die schijnbaar een hekel had aan ‘ramptoeristen’, maande ons aan om snel door te rijden. Het jaar ervoor was er nog een grote brand geweest in de Innovation in Brussel, maar dat dit ook in ons eigen Edegem kon gebeuren had ik nooit verwacht.
De brand was voor Edegem nog lang wereldnieuws, maar de wereld maakte zich al op voor andere grote gebeurtenissen. In Vietnam woedde de oorlog en de Antwerpse Pebbles veroverden het luchtruim met hun 7 paarden.
En wij, wij leerden onze eerste woordjes Frans.
Joris Van der Mueren
Comments