top of page

Jong Edegem

  • Foto van schrijver: Jan De Palmeneire
    Jan De Palmeneire
  • 21 jun
  • 5 minuten om te lezen
De vermelding in het Guldenboek van Edegem, naar aanleiding van het 50 jarig bestaan. (HAE)
De vermelding in het Guldenboek van Edegem, naar aanleiding van het 50 jarig bestaan. (HAE)

Toen ik nog geen haar op mijn benen had, speelde ik basket bij Jong Edegem.

Ik heb het net even opgezocht, en de club blijkt nog steeds te bestaan, met een website en een login en zo. Toen ik er lid van was, bestond er nog geen internet. Je login was een stukje karton waarop je naam geschreven stond, en vooral: je trainingspak was je login. We hadden erg mooie gitzwarte trainingspakken met ‘Jong Edegem’ op.

En daaronder droeg je zwarte basketshoes. Nu dragen vooral kalende vijftigers dat op lauwe rockconcerten, maar toen werd daarmee gebasket. Er zaten van die erg lange witte veters in, en daar moest je een hele constructie mee rond je enkels maken, wilde je niet tijdens de match op je gezicht gaan, struikelend over je eigen veters.

Ik schrijf nu wel veters, maar eigenlijk zeiden wij ‘nestels’. (Nestels was ook wel zwarte en rode snoep, maar dat tussenhaakjes.) In die basketshoes droegen we zwarte of witte lange sportkousen. Ik voelde me toen erg goed, in dat basketuniform. Groeperingen waren niet meteen mijn ding, omdat ik me nogal snel verloren voelde in een grote groep mensen waar teveel prestatiedrang gold, maar voor basket maakte ik graag een uitzondering. Als je bij Jong Edegem baskette, dan had je wel wat aanzien als jonge snotneus. Het voordeel was ook: als je een wat lange slungel was, zoals ik toen, dan was basket een ideale uitkomst. Lange slungels veranderden door hun baksetbaluitrusting van lange slungel in jonge atleet. Men keek naar je op. En dat wilden we toch allemaal, toen we snotneuzen van amper 9 jaar waren. Enkele gloriemomenten, waarop er applaus weerklonk. Aanmoedigingen naast de lijn. Misschien zelfs een of ander meisje dat je naam riep. ‘Komaan, Jong Edegem! Komaan, Jan!’ Het was een fantastische tijd. Waar ik het meest van genoot waren de internationale tornooien. Ik weet nog hoe er Italiaanse jongens naar Edegem waren gekomen. Dat was wat onwezenlijk. Wij waren immers jongens van een klein schooltje in het Molenveld, naast een kleine legokerk. Het Molenveld was een wijk in een dorp. In dat dorp was voor mij het meest wereldschokkende een grote brand geweest in de depots van de GB in de Ter Borchtlaan. Geen idee welk jaar dat was. Misschien heb ik dat zelfs niet echt meegemaakt, maar ik zie het wel voor mij. Brandende daken. Overal zwartwitte brandweerwagens. Mensen die uit zwartwitte ramen sprongen. Misschien heb ik het wel van zwartwit foto’s. Of van verhalen van oudere mensen. Alles was nogal zwartwit toen. Ander wereldschokkend feit: dat er wat verderop in Edegem een grote witte villa verhuisd was met wel honderd rubberen monsterwielen. En dat daarna er een barst in die villa zat. Het was de eerste barst in mijn toen nog jonge leven. Ze zit nog steeds in mijn hoofd, en er sijpelen af en toe herinneringen uit.

En toen waren daar plots een hele ploeg jonge Italianen, helemaal uit Italië. En die kwamen tegens ons basketten. Tegens ons, jonge jongens van het Molenveld. We verstonden geen woord van wat ze zeiden. Hun coach brulde Italiaanse dingen naar hen. Ik was er enorm van onder de indruk. Omdat ik in die 9 eerste levensjaren alleen nog maar 14 dagen buiten Edegem, in de Costa del Sol, was geweest, waar haast iedereen toen gewoon Vlaams praatte, kwam het contact met deze Italiaanse ploeg me voor als een droom. Buiten die zomerse uitstap naar Spanje was het verste dat ik al had ondernomen de illegale oversteek naar de overkant van de Prins Boudewijnlaan. En dat vooral niet zeggen thuis. Jaren heb ik gesmacht naar de overkant van de Prins Boudewijnlaan. Het verbod daar alleen naartoe te trekken, deed me de wildste dingen vermoeden over dat deel van Edegem. De teleurstelling zou gigantisch zijn, jaren later. Maar toen, ik was 9 en een lange slungel die niet echt goed basket speelde, was de andere kant van de Prins Boudewijnlaan wat vandaag Catalonië voor Jambon is, ik zeg maar wat. Het was wat Kruispunt was toen ik er nog niet naartoe mocht. Het was de Cinderella in Antwerpen toen ik wel naar Kruispunt mocht.

‘Basket!’ verstond ik tussen al die Italiaanse uitroepen. Dat schepte een band. Ik speelde basket, en zij ook. Het waren nogal kleine jongens, die Italianen. Sommigen konden haast twee keer in mijn zwarte Jong Edegem trainingspak.

In mijn herinnering heb ik fantastisch tegen hen gespeeld. Rebound van hier, rebound vandaar. Alle vrije worpen er los in. Ik scoorde het laatste beslissende punt van de wedstrijd in de allerlaatste seconde door de oranje bal van de ene kant van het veld met een superkrachtige doch tevens nonchalante worp over de hoofden van al die Italianen naar de andere kant te gooien, recht in de korf! 69-68! Gewonnen! Ik werd opgetild en rond het veld gedragen. De meisjes die ik sinds mijn eerste communie niet meer had gezien, stonden te joelen en te roepen. Net zoals in een zaterdagnamiddagfilm.

Maar in werkelijkheid heb ik maar een deel van die wedstrijd gespeeld. Heel even invallen mocht ik. De kleine Italianen waren te snel voor mijn lange benen. Hun coach riep dingen naar hen waar ik schrik van kreeg. Ze keken me aan met hun vurige donkere oogjes, en passeerden de bal door mijn benen. Afgang.

Ik werd al snel op de bank gezet. Dan deden we onze trainingsbroek weer aan, en lieten de ritssluitingen onderaan de voeten open. Dat had ik gezien bij anderen. We vonden dat wel stoer. Het had iets nonchalant. Niet dat ik dat woord toen al kende, maar we probeerden het wel te zijn. Als je op de bank zat, kreeg je stukjes sinaasappel aangereikt. Dat vond ik prettig, en het was een mooie troostprijs na van het veld te zijn gehaald.

Ik denk dat de Italianen gewonnen hebben, uiteindelijk. Na de match stapten ze met hun veroverde beker in een grote witte autobus, met achteraan een I erop. Liefst was ik met ze meegereden, naar Italië. Maar ik bleef gewoon in Edegem, met zijn GB en zijn gebarsten villa’s.

Ik stopte met basketten bij Jonge Edegem en ging het jaar erop voetballen.

We mochten op het einde van het seizoen met een autobus naar Nederland, en wonnen daar een beker, op een echt tornooi. Dat was omdat wij een paar fantastisch goede spelers hadden. Ik speelde mee in hun jonge schaduw, en was vooral sterk in het vloeren van de tegenstander. De jongens tegen wie we speelden spraken allemaal Hollands, en waren een beetje hees. Of ze echt hees waren, of alleen maar Johan Cruijf probeerden na te doen, dat was niet duidelijk. Ze riepen gekke dingen naar me als ik ze tackelde.

Toen het die dag van het tornooi al heel donker was, en erg laat, reden we Edegem terug binnen. In mijn jonge vermoeide lichaam zat een paar kilo trots.

Mijn vader stond me op te wachten en vroeg hoe het geweest was.

Heel goed, zei ik. We hebben gewonnen. Een beker! En ze spraken zoals Johan Cruijf.

Hij knikte tevreden.

Het basketten had we achter ons gelaten.

Een nieuwe carrière lag in het verschiet.

bottom of page