
Lezen en schrijven had ik al onder de knie en ook mijn eerste communie had ik in mei van dat jaar gedaan. Ik mocht, net als al mijn andere klasgenootjes, naar het tweede leerjaar. Het tweede studiejaar werd het genoemd en de leraar van dienst was Meester Van Reusel. De leraars van toen werden altijd met hun achternaam aangesproken. Dat is nu even anders.
Meester Wim of juffrouw Ann zeggen ze nu. Ik kan het me niet voorstellen dat ik Meester Van Reusel met zijn voornaam zou hebben genoemd. Ik kan mij ook niet herinneren of Meester Van Reusel wel een voornaam had. Misschien hadden meesters dat ook niet, moet ik toen gedacht hebben.
Meester Van Reusel onderscheidde zich van de andere leerkrachten omdat hij er veel ouder uitzag. Hij rookte ook een pijp terwijl zijn collega’s gewoon sigaretten rookten. Meester Van Reusel had ook steeds een stofjas aan. Zo een grijze lange schort die hij over zijn gewone kledij droeg, waarschijnlijk om deze te beschermen. Ik weet nog toen ik bij hem in de klas kwam. Het grote schoolbord waar bovenaan in sierlijke letters stond geschreven ‘Welkom'.
Het woord stond tussen verschillende lijntjes geschreven, net zo’n lijntjes als in ons ‘Schoonschrift' boekje waar we met de tong uit onze mond zeer geconcentreerd onze mooiste letters probeerden op te schrijven. We hadden ook een ‘Cahier de Brouillon’, een kladschrift gemaakt uit grijs papier dat we gebruikten om te oefenen, maar in het ‘Schoonschrift’ boekje was het papier sneeuwwit en daar mochten enkel je mooist geschreven woorden in.
Boven het bord in de klas hing een foto van onze Koning en Koningin. Boudewijn en Fabiola hielden ons, leerlingen, goed in de gaten. Ze waren in goddelijk gezelschap, want tussen de twee portretten was een kruisbeeld van een lijdende Christus te zien.
Achteraan in de klas hing tegen de muur een grote kaart van België met daarop de toen nog 9 provincies gemarkeerd. De kaart hing tussen twee houten latten, het leek een beetje op een kaart die zeerovers gebruikten om een schat te vinden want schijnbaar kon je ze ook oprollen. Naast de kaart hing, op dezelfde wijze, een gekleurde tekening van het menselijk lichaam. Dat vond ik een beetje luguber, want het hoofd keek emotieloos en bleef ons aanstaren waar we ons ook in het klaslokaal bevonden.
Er waren 4 rijen banken, 5 achterelkaar. Bovenaan het opklapbare schrijftablet had je een gat waar een inktpot in paste. In het eerste leerjaar hadden we nog leren schrijven met een kroontjespen. Je moest er eerst aan likken alvorens je ze in de inkt dopte dan bleef de inkt beter zitten en nadat je de pen in de inktpot had gedopt moest je heel voorzichtig beginnen te schrijven. Je mocht niet te hard op de pen drukken anders kreeg je vlekken. Wanneer je een eerste zin aan het papier had toevertrouwd, kon je de natte inkt drogen met een vloeipapier. Het roze dik absorberend velletje slorpte de overbodige inkt van het papier op en voorkwam vegen in je schoonschrift wat heel belangrijk was want er stonden punten op zorg en netheid.
Ik had voor mijn eerste communie, zoals de meeste kinderen, een echte vulpen gekregen van het merk Waterman of Pelican, dat weet ik niet meer precies. Inktpotten werden niet meer gebruikt en de gaten in de banken waren slechts een herinnering aan hun roemrijk verleden.
Bij de start van het schooljaar had ik een nieuwe pennenzak. Een mooie leren etui dat werd gesloten met een rits. Wanneer je hem openklapte, had je langs de ene kant verschillende kleurpotloden steken van het merk Caran d'Ache en aan de andere kant was plaats voor een slijper, een gom, een gewoon potlood, een latje en een regel. Al die ‘attributen’ werden individueel bij elkaar gehouden met elastiekjes zodat alles netjes bleef zitten.
Op de jongensspeelplaats was het ’s morgens steeds een drukte van belang. Uitgelaten kinderen liepen kriskras door elkaar en amuseerden zich met allerhande spelletjes. Om half 9 maakte de schoolbel onverbiddelijk een einde aan al dat vertier en iedereen haastte zich naar de rij die werd gevormd voor hun respectievelijke klaslokalen. Meester Van Reusel stond ons al op te wachten in zijn grijze stofjas, de pijp stevig tussen zijn tanden geklemd. Meester Van Reusel keek steeds erg serieus en grapjes waren niet aan hem besteed. Na een absolute stilte gaf hij ons een teken dat we ons naar het klaslokaal mochten begeven.
Wij, de jongens van het tweede studiejaar, zaten in de moderne paviljoenen waar ook het bureau van de directeur was gevestigd. We hadden zicht op ‘De Weeg', het lokaal waar de jonge moeders met hun baby’s naartoe kwamen om ze te laten wegen. De grote jongens kregen les in het oude schoolgebouw langs de andere kant van de speelplaats.
We bleven steeds naast onze banken staan tot Meester Van Reusel een teken gaf dat we mochten gaan zitten. Niemand van ons zou er nog maar aan durven te denken zomaar te gaan zitten zonder de meester zijn goedkeuring. De les begon steeds met een gebed, want zonder een bedanking aan ‘Onze-Lieve-Heer' was een dag onderwijs ondenkbaar.
Die dag, het schooljaar was al enkele maanden bezig, stond er op het zwarte krijtbord een grote letter M geschreven. Niet de M van McDonald's want daar hadden wij in België, laat staan op den Elsdonk nog nooit van gehoord. Nee, de M was het embleem van ‘De Melkbrigade’. De Melkbrigade was een gigantische campagne die de kinderen er wou toe aanzetten om meer melk te drinken en dit om de enorme melkplassen die voortkwamen uit overproductie weg te werken, maar dat wisten wij natuurlijk niet.
Melk was gezond, veel gezonder dan bijvoorbeeld Cola of limonade. Vele beroemdheden waren boegbeeld van de campagne. De wielrenner Rik Van Looy, de tv-presentator Tony Corsari en zelfs weerman Armand Pien waren de ambassadeurs van dit evenement, maar de grote voorman was voor ons natuurlijk Nonkel Bob samen met zijn twee poppenkast poppen Mon en Tuur. De Melkbrigadekreet ‘Mielke, melke, mol, karwitsel, karditsel, kardol' kenden wij allemaal en wanneer je elke dag 3 glazen melk dronk dan kon je je een volwaardig lid van de Melkbrigade noemen.
Ik hield eigenlijk niet van melk, mijn voorkeur ging uit naar babeurre van Stabilac.
Ik dronk er soms meer dan drie glazen per dag van en zodoende vond ik dat het lidmaatschap van de brigade ook mij toekwam want babeurre was Frans voor karnemelk zei mijn moeder en ik vond dat dit dan ook meetelde.
Meester Van Reusel vertelde ons die dag alles over de zuivelproductie en om zijn verhaal te illustreren had hij een ‘View Master’ meegebracht. Dit was een soort van verrekijker die, wanneer je erdoor keek, prachtige foto’s liet zien van de weg die de melk aflegde van de koe tot bij de consument. De View Master ging van hand tot hand en ik kon, na de bewonderende kreten van mijn klasgenootjes, haast niet wachten om het toestel te bemachtigen.
Na die boeiende les kregen we rekensommen voorgeschoteld want Meester Van Reusel gaf alle vakken. Zoveel wijsheid in een mens, daar had ik als kind veel bewondering voor. Het rekenen ging me niet goed af en ik was blij toen het laatste lesuur was aangebroken. Dan kregen we opstel en mochten die dag het onderwerp zelf kiezen. Ik besloot te schrijven over een denkbeeldig clubje dat ik zou oprichten met mijn vrienden Luc en Patrick S. Het clubje zou ‘De Gitaar met de 4 Snaren’ heten en samen beleefden we de meest spannende avonturen. Luc en Patrick woonden in een grote villa op de Prins Boudewijnlaan en waren zeer rijk. Dat dacht ik althans, want hun vader had een belangrijke functie bij de Gevaert en verdiende wel 30 000 frank, had Luc me ooit toevertrouwd en dan was je zeker wel bijna miljonair als je alles lang genoeg bijeen spaarde, had ik uitgerekend. De avonturen van de leden van het clubje speelden zich af in de tuin van mijn twee vriendjes want ze hadden een heus zwembad. Nee, niet zo een rond aluminium geval met een zeil in maar een echt zwembad zoals in de Nerviërsstraat maar dan niet zo groot. Ik schreef er een heel verhaal over en schijnbaar was Meester Van Reusel erg tevreden want ik kreeg een negen op tien met als commentaar ‘Zeer Wel’ wat zoveel betekende als ‘Goed gedaan’.
Het lesuur was gedaan en omdat het vrijdag was kregen we ons favoriete weekblad mee naar huis. ‘Zonnekind’ verscheen eigenlijk om de veertien dagen en was dus niet echt een weekblad, maar we keken er wel telkens naar uit. Het werd gedrukt bij de Paters van Averbode onder de deskundige leiding van Nonkel Fons, een Norbertijner pater die ervoor zorgde dat het tijdschrift in onze school belandde. Ik begon het steeds van achter naar voor te lezen, want op de laatste pagina had je de avonturen van Rikske en Fikske, een bladzijde vullende strip over een zwartharig jongetje en zijn hond die alles verkeerd begreep. Het was zo een beetje Samson ’Avant la lettre’.
Zaterdags hadden we nog een half dagje school en dan was het weekend. Zo verstreken de weken bij Meester Van Reusel en voor we het wisten was het schooljaar ten einde en waren we weer een jaartje ouder en namen afscheid van hem.
Hij had ons veel bijgeleerd, van rekenen tot taal, aardrijkskunde en geschiedenis. Meester Van Reusel kende het allemaal.
Meer dan 30 jaar later kwam ik hem nog tegen op weg naar het parochiehuis ‘Het Elzenhof'. Hij droeg een lange overjas, had zijn hoedje op en zijn eeuwige pijp in zijn mond. Onder zijn arm had hij een zak met biljartkeus, want Meester Van Reusel was een begenadigde biljarter. ‘Dag Meester Van Reusel’ groette ik hem als 37-jarige volwassene want eens meester altijd meester vond ik. Hij keek me onderzoekend aan en knikte ten teken van herkenning, ‘Joris Van der Mueren’ mompelde hij met de pijp tussen zijn tanden geklemd en even daarna, zowaar grinnikend ‘De Gitaar met de 4 Snaren'.
Ik was het helemaal vergeten, maar hij wist het nog na al die jaren.
Meester Van Reusel, een zeer wijs man.