Het moet zo begin jaren 60 zijn geweest toen het voormalig parochiehuis op het Kerkplein op 'Den Elsdonk' leeg kwam te staan. De kerkfabriek had besloten om aan de overzijde van het plein een nieuwe ontmoetingsplaats te bouwen voor de vele jonge gezinnen die zich in die jaren kwamen vestigen aan de andere kant van de Prins Boudewijnlaan,' het Molenveld' genaamd. Het Molenveld werd een kroostrijke wijk met vele kinderen.
Dat bracht mijn moeder op het geniale idee om in het leegstaande pand een schoenwinkel te beginnen, in eerste instantie een speciaalzaak in dames en kinderschoenen. Het Kerkplein was toen nog geen plein maar een aaneenschakeling van weides. Je had er enkel de kerk, de parochiezaal en 'de boekerij' uitgebaat door de heer Boers en zijn echtgenote.
Ik herinner mij de heer Boers nog levendig. Hij waakte als een echte 'zedenpolitieagent' over de ontleende boeken aan jongeren. Er werd gefluisterd dat hij al de boeken in zijn 'boekerij' had gelezen. Een verbluffende prestatie waarvoor ik als jonge knaap de nodige bewondering had. De vrienden van de heer Boers noemden hem Leon, anderen noemden hem Nap. Ik vermoed dat hij eigenlijk Napoleon heette vandaar zijn strategische blik over het literaire front.
Een boek van Heinz G. Konsalik uitlenen (een destijds populaire schrijver van doktersromans) was als 14 jarige, wist ik later, een heel avontuur. Je kreeg het pas mee na een kritische blik van Napoleon alsof hij zonet zijn zoveelste veldslag had uitgetekend. Een mooi mens de heer Boers., hij effende het pad naar de wereld van de letteren voor de naoorlogse babyboom-baby’s.
Naast de parochiezaal, het nieuwe parochiehuis was in volle aanbouw, was de pastorij, een met klimop begroeid gebouw van waaruit 'Meneer Pastoor' samen met twee onderpastoors zijn kudde leidde. Naast de pastorie stond de kerk, nu ja kerk is een groot woord, het was eerder een kruising tussen een kapel en een kerk.
Een kerkske.
Iedereen noemde het, 'Het kerkske van den Elsdonk' en menig echte Elsdonkenaar werd er gedoopt, deed er zijn of haar eerste en plechtige communie, trouwde en werd er mogelijk ook begraven. Zondags was het op het Kerkplein een drukte van belang wanneer veel van die jonge gezinnen de wekelijkse eucharistievieringen, toen nog gewoon 'de mis', bijwoonden.
In de winter liepen de auto's vaak vast in de modder en werden dan met 'vereende krachten' door de jonge vaders op 'den droge' getrokken. Solidariteit was hen toen niet vreemd, logisch ook daar velen van hen mekaar ook kenden van de nabijgelegen Gevaert. Iedereen werkte toen precies op 'De Gevaert' behalve mijn vader, die deed iets met verzekeringen of zo.
Binnenin de kerk ging het er helemaal niet aan toe als nu. De vieringen werden nog in het Latijn gedaan en de vrome kerkgangers zaten het merendeel van hun tijd op de rug van 'Meneer Pastoor' te kijken. Achter het altaar waren op de muur Bijbelse taferelen geschilderd die ik als jonge knaap best angstaanjagend vond, voor mij hoefde de hemel nog niet direct. De preek werd gehouden op de preekstoel. Ik vond het nogal vreemd dat men sprak over een stoel daar de pastoor nooit zat maar steeds staande zijn parochianen toesprak. Later leerde ik dat 'een preekstoel' ook werd gebruikt wanneer men het had over de boeg van een schip. Vandaar dat de preekstoel in het kerkske van 'den Elsdonk' wel leek op een halve vissersschuit.
Slim gezien vond ik.
Langs de rechterzijde van het plein, als je het bekeek vanuit de schoenwinkel, had je toen nog de rustige Prins Boudewijnlaan als een grens tussen de oude en de nieuwe wereld. Links had je het Fort 5, toen nog een militaire zone waar echte soldaten zaten.
Mijn vader zei me dat het handig zou zijn mocht ik daar ooit mijn legerdienst kunnen vervullen. Ik zou dan makkelijk bevoorraad kunnen worden door het huiselijk front, daar zou hij wel voor zorgen. Groot was mijn ontgoocheling toen ik op een keer hoorde dat er enkel beroepssoldaten gekazerneerd waren en weg was mijn hoop om mijn vaderlandse plicht op 'den Elsdonk' te kunnen voldoen.
Achter de winkel lag ook een wei waar we winter en zomer voetbalden. Wij noemden het 'sjotten' en het was dan ook geen hoogstaand niveau, maar we hadden wel een echte voetbalploeg al bestond die slechts uit een man of 5. Aan de wei woonde een kroostrijk gezin met wel 11 kinderen waaruit de spelers van het ploegje werden gerekruteerd. We speelden soms tegen de mannen van het korfbalplein, genoemd naar de open ruimte in de nabijgelegen tuinwijk. Het waren matchen met de nodige passie maar wel gedisciplineerd, steeds oplettend in het oog gehouden door 'Madam van de kindjes', zo noemden wij de moeder van het grote gezin, een blik van haar liet je direct terug in het gareel lopen. Ik had een beetje schrik van haar herinner ik me nog. Ze had een streng voorkomen en was dit ook, waarschijnlijk wel nodig met zo een bende jongeren in huis.
Eenmaal per jaar was het Vlaamse Kermis op het plein.
Dit was een hoogdag voor 'Madam van de kindjes' daar zij verantwoordelijk was voor het frituur. Als een echte frituriste bakte ze naar mijn mening de beste frieten ter wereld en het was dan ook een waar feest toen we ons dagelijkse avondmaal mochten ruilen voor een puntzakje friet met een heerlijke klodder zelfgemaakte mayonaise want dat vieze witte spul uit bokalen vond ze maar niets.
Naast de grote familie woonde 'Meneer de Polies', een gepensioneerde agent die achter in zijn tuin een heuse duiventil had staan. Elke avond hoorde ik hem op zijn duiven roepen.
Kom, kom, kom...kom, kom, kom... klonk het en waarachtig kwam direct daarna de een na de andere duif aangevlogen. Het was mij een raadsel hoe dit kon, ik had destijds een hondje en als ik hem riep kwam hij nooit. Vermoedelijk had zijn gezag als vroegere dienaar van de wet er wat mee te maken en kozen de duiven voor gehoorzaamheid in plaats van een nachtje cel.
Zoiets dacht ik vroeger.
De schoenwinkel dus, de zaak werd ingericht mede door een nonkel schrijnwerker en enkele van zijn handlangers. Mijn vader, een brave ziel, was technisch niet zo onderlegd en kende zijn beperkingen. Hij kwam uit een artistieke familie en ontfermde zich over de marketing van de gloednieuwe familiezaak. Hij bedacht slogans als 'Waarom nog verder lopen, je kan het bij Familia kopen' en later, toen al die jonge vaders ook behoefte aan nieuwe schoenen schenen te hebben, werd het gamma in de jonge zaak uitgebreid met mannenschoenen wat mijn vader inspireerde tot de volgende slogan : 'Vogels kent men aan zijn veren, aan hun schoenen kent men heren'.
Waarom nog verder lopen, je kan het bij Familia kopen!
De winkel heette dus Familia, naar de parochie Heilige Familie, maar sommigen noemden hem ook Salamander omdat er een grote neonreclame tegen de gevel hing verwijzend naar het merk van de schoenen die we verkochten. Die schoenen werden regelmatig geleverd in grote bruine kartons door een vrachtwagen die helemaal vanuit de Walen of Brussel kwam. Transports M. Collignon en in het klein eronder expediteur, stond er in goudgele letters geschreven op de zijkant, dat was Frans, dat wist ik zeker. Maar soms kwamen de schoenen gewoon per trein aan. We gingen ze halen in de stationwagen van mijn vader, een Citroën Ami 6 speciaal gekocht voor dit uitzonderlijk vervoer. Ze werden geleverd in het goederenstationnetje op de hoek van de Vredebaan en de Antwerpsestraat in 'den Oude God', een wijk van Mortsel die grenst aan Berchem, waar toen nog een spoorweg liep. In het kantoortje was de beambte blij om ons te zien en hij nam steeds de tijd om uitgebreid een praatje te slaan met mijn vader en soms haalde hij al eens een klein flesje en twee glaasjes boven.
Ik kreeg niets maar vond het niet erg. Ik amuseerde me met steentjes op de rails te leggen, hopend dat de eerstvolgende trein daar op een spectaculaire manier zou ontsporen.
Het is er nooit van gekomen.
Thuisgekomen werden de schoendozen uit de kartons gehaald door mijn moeder, hierbij geholpen door de oudste dochter van 'Madam van de kindjes' die als jonge tiener af en toe een handje kwam meehelpen en later een volwaardige werknemer werd en ook een beetje een tweede moeder. Toch handig zo een kroostrijk gezin in de buurt, je kon ze voor alles inzetten van voetbal tot schoenenverkoop.
De grote kartons werden later door mijn vader in een groot ijzeren vat verbrand in de naburige wei. Klimaatveranderingen waren toen nog niet aan de orde en 'de Groenen' bestonden nog niet. Mijn vader waakte tot het laatste vonkje over het vuur want het was hem ooit eens overkomen dat door een onoplettendheid de wei bijna in brand was gevlogen zei hij.
In mijn verbeelding zag ik de halve Elsdonk al platgebrand en vergezelde hem sindsdien dan ook vaak bij deze belangrijke taak, want twee zien meer dan één vond ik.
De schoenen verkochten als zoete broodjes, er was nog geen sprake van grote winkelketens als Brantano of Torfs en ik geloofde vast dat half Edegem met schoenen van Familia rondliep, waarom zou je nog verder lopen als je het bij Familia kon kopen?
Begin jaren 80 was het voorbij. Mijn vader was intussen overleden en de kinderen, waaronder ikzelf, vlogen het huis uit. Tijd voor mijn moeder om een nieuwe uitdaging aan te gaan. De schoenwinkel werd gesloten en zo verdween er toch een klein monumentje op den ‘Ouden Elsdonk'.
Joris Van der Mueren